‘Ga heen en zondig niet meer…’
Voor de volgende gebeurtenissen gaan we een paar jaar terug in de tijd.
Wij wonen in ons vorige huis, in de pastorie van het gezellige Friese dorp Drachtstercompagnie, vlakbij Drachten, waar ik de dominee ben van de plaatselijke Protestantse Gemeente.
Ons huis staat precies in het midden van het dorp, op een T-splitsing, vol in het zicht van een groot gedeelte van de dorpsbewoners.
Als er iets gebeurt bij het huis van de dominee, dan valt dat wel op, op zijn zachtst gezegd.
Op die bewuste dag is manlief druk aan het werk.
Meestal zit hij op kantoor in Leeuwarden, maar soms is hij ook op pad om cliënten te bezoeken.
Dochterlief is druk aan de studie in Groningen en zoonlief is zich aan het vervelen op de middelbare school.
En ik?
Ik ben bezig met mijn preek en sta in de keuken om thee voor mezelf te zetten.
De bel gaat en ik loop naar de voordeur.
Wij hebben een lichte hal met veel glas, waardoor je goed ziet wie er voor de deur staat.
Dat betekent dat ik nu ook meteen kan zien dat er twee personen in zeer bekende kledij voor de deur staan.
Mijn hart slaat een slagje over als ik de deur opendoe voor twee politieagenten.
Blijkbaar spreekt mijn gezicht boekdelen, want de oudste agent zegt meteen: ‘Dag, mevrouw, u hoeft niet te schrikken, er is niks ernstigs gebeurd. Mogen we even binnenkomen?’
Opgelucht door zijn woorden laat ik de agenten binnen en we gaan in de woonkamer zitten.
We stellen ons aan elkaar voor en de agent, die mij als eerste aansprak, vraagt: ‘Bent u eigenaar van een bruine Hyundai i30 met het kenteken 81-XLV-4?’
Ik knik, nog steeds onder de indruk van de politie in ons huis.
Heeft manlief een ongeluk gehad?
In mijn verbeelding ligt mijn echtgenoot met onze auto ergens ondersteboven in een sloot.
Maar ze hadden gezegd, dat er niets ernstigs aan de hand is, dus ik probeer mijn rust te bewaren.
‘Heeft u misschien net getankt?’ vraagt de agent verder.
‘Nee. Mijn man heeft de auto mee naar zijn werk, dus waarschijnlijk heeft hij getankt,’ antwoord ik.
‘En waar werkt uw man?’
‘In Leeuwarden.’
De agent knikt instemmend, het past in het profiel. ‘Het is namelijk zo dat er net iemand met een auto met het kenteken 81-XLV-4 heeft getankt bij het tankstation aan de Wâldwei, de N31 en niet heeft afgerekend.’
Ik begin te lachen.
Heeft manlief getankt zonder te betalen?
Wauw, de politie heeft hem snel te pakken.
De agent begint ook te lachen.
‘We hebben in ons systeem gezien dat er niemand met een strafblad op dit adres woont. En toen we net aan kwamen rijden, zagen mijn collega en ik dat we bij de pastorie van een kerk moesten zijn. We zeiden nog tegen elkaar: dat moet wel goed komen. Het is vast een misverstand, een dominee rijdt niet weg zonder te betalen.’
Het heeft dus echt zijn voordelen om domineesgezin te zijn, hoewel onze jongste gezinsleden het hier niet mee eens zullen zijn.
‘Het is niets voor mijn man om zomaar weg te rijden. Hij is vast in gedachten geweest, of zo,’ antwoord ik.
‘Vermoedelijk is dat het geval,’ zegt de agent vriendelijk. ‘Is het mogelijk om uw man even op te bellen?’
‘Natuurlijk.’
Ik bel manlief.
Vrolijk, onwetend van de consternatie die hij heeft veroorzaakt, neemt hij zijn telefoon aan. ‘Hoi.’
‘Hoi, met mij.’
‘Je hebt geluk,’ zegt hij, ‘ik ben net op kantoor. Ik zet net de tas op mijn bureau.’
Ik begin te lachen. ‘Heb jij net getankt? Bij het tankstation op de Wâldwei?’
‘Ja. Hoe weet je dat?’
‘Ben je ook iets vergeten?’
‘Nee, hoezo?’
‘Er zitten twee politieagenten bij mij in huis, omdat jij niet hebt afgerekend.’
Even is het stil, daarna klinkt het zachtjes: ‘O…’
‘Ik geef de telefoon even aan een van de agenten.’
De politieagent die steeds het woord nam, neemt nu ook het gesprek over.
Ik hoor nu alleen nog maar deze kant van het gesprek.
‘Dag mijnheer, klopt het dat u net heeft getankt?’ vraagt de agent.
Er klinkt een antwoord.
‘U bent vergeten af te rekenen en dat is niet zo mooi.’
Het kan niet anders dan dat manlief dat heeft beaamd, goed opgevoed als hij is en echtgenoot van een dominee die regelmatig de tien geboden voorleest in een kerkdienst.
‘Is het mogelijk dat u terugrijdt naar het tankstation om af te rekenen.? Dan wachten wij daar op u.’
Waarschijnlijk heeft mijn verstrooide echtgenoot ingestemd met het rendez-vous, want de agent drukt met een tevreden gezichtsuitdrukking de telefoon uit. ‘Goed, dan rijden wij nu naar het tankstation.’
De agenten staan op van hun zitplaats en nemen vriendelijk afscheid.
Terwijl ik hen nakijk, zie ik hier en daar wat gezichten voor enkele ramen verschijnen en gordijntjes open en dicht gaan.
De politie bij de dominee!
Het moet toch niet gekker worden.
Er zal heel wat besproken worden bij de aardappelen, groente en vlees die avond.
Terwijl ik meteen de kinderen een app stuur om te melden wie ik op bezoek heb gehad in de pastorie, heeft manlief zijn spullen naarstig achter gelaten en is onderweg naar het tankstation, waar hij een half uur geleden heeft getankt.
In zijn hoofd klinken vooral de vragen: ‘Hoe heeft deze fout plaats kunnen vinden in mijn strak georganiseerde en goed geoliede planning van de dag? Waar ben ik ietsjes te onoplettend geweest met mijn controle?’
Uit zijn naderhand toegelichte mondelinge verslag weet ik inmiddels dat hij na ongeveer veertig minuten bij het tankstation is gearriveerd, waar twee politieagenten en een ietwat verstoorde manager van het tankstation hem opwachten.
Onder begeleiding van een redelijk relaxte politieagent, met een man van de dominee verwacht je immers niet direct problemen, wordt hij meegetroond naar de kassa die manlief een uur daarvoor verzuimd heeft te bezoeken.
Hij betaalt.
Er volgt een korte, doch enigszins strenge preek van de politieagent.
Manlief is een preek wel gewend, hetzij van zijn dominee in de kerk naast zijn huis, hetzij van zijn vrouw als ze niet helemaal blij met hem is – en de dominee en zijn vrouw zijn in zijn geval dezelfde persoon - en accepteert het gelaten.
En terwijl iedereen opgelucht weer terugkeert naar zijn bezigheden - de manager van het tankstation naar zijn verantwoordelijkheden op het tankstation, de agenten naar hun taak om echte boeven te vangen en manlief naar zijn to-do-list om dit nooit weer te laten gebeuren – nemen agent en overtreder afscheid van elkaar.
‘Nou mijnheer van der Veen, hier scheiden zich onze wegen,’ zegt de agent. ‘En mag ik u als laatste een goede raad geven?’
Manlief wacht gespannen af welke vermaning hij mee zal krijgen.
De agent knikt even wijs en zegt dan: ‘Ga heen en zondig niet meer.’